Geile Aktion
Augustus 1993 (door Cas van de Gevel)
Terug dus… Pleite… Proberen heelhuids beneden te komen. Een zware opgave onder de heersende omstandigheden. Tien uur hebben we nodig voordat we via een venster in het onderste gedeelte van de Eiger-noordwand naar de treintunnel weten te ontsnappen. De afdaling was onzeker. Het zoeken naar de juiste abseilplaatsen… de vermoeidheid… het water dat overal langs de wand naar beneden stort. Geen enkele stap was veilig. We voelen het als een overwinning als we door het luik in de wand weten te ontsnappen naar de tunnel, die dwars door de berg loopt.
Eén troost hebben we. De tekst van Kurt Maix. Een naam die in meer bergsportliteratuur voorkomt. Hij schreef: ‘Ik weiger de drama’s van de Eigerwand op één lijn te stellen met de ongelukken, die aan lichtzinnigheid of gebrek aan ervaring te wijten zijn. Wie in de Eiger-noordwand een eind vordert en het daar dagenlang uithoudt, heeft ondanks begane fouten zoveel gepresteerd en geleden, dat de doorsnee bergbeklimmer er zich geen vorstelling van kan maken’.
Inmiddels is het juli ’94. We zijn weer onderweg. Een tweede poging. De tactiek is als volgt: tent opzetten onder de wand, wachten op goed weer en gáán! Het eerste gedeelte van de wand komt vertrouwd over. Daar trekken we nu groot voordeel uit. Heb je namelijk eerder drie dagen in de Eiger-noordwand gehangen, dan weet je een beetje wat je kunt verwachten. Hoe de berg aanvoelt. Het gevoel dat de berg bij je losmaakt… De onrust. Die gevoelens kun je tijdens een beklimming niet opzij zetten, maar je kunt er wel beter mee omgaan.
Het is een heel proces geweest. De manier waarop we naar de Eiger hebben toegeleefd. Eerst dromen. Meer en meer klimmen brengt je met je gedachten steeds dichter bij die enen berg. Tijdens al die voorgaande tochten bouw je ervaring op. Natuurlijk het klimtechnische deel van je kunnen, maar zeker zo belangrijk zijn je incasseringsvermogen op fysiek en psychisch gebied. Verder is je klimpartner een niet te verwaarlozen factor. Alleen als je optimaal op elkaar bent ingespeeld, door samen andere Alpen-noordwanden doorgeploeterd te hebben, kan zo’n onderneming een succes worden. Jaren hebben Wilco en ik er niet over gepraat, en dan plotseling is het zover. Je voelt dat je er rijp voor bent. En als je dan in eens onder de wand staat en omhoog staart, dan weet je niet of je dit eigenlijk allemaal wel wilt. Toch is het vanzelfsprekend geworden. Een soort lijst van beklimmingen die je afwerkt. En nu is het zover. Nummer zoveel op de lijst waar altijd weer nieuwe dromen bij komen. Een lijst zonder einde…
Het begint alweer lekker. We hebben de tent nog niet opgezet of de regen valt met bakken uit de lucht. Bliksem en doffe dreunen maken het beeld compleet. We laten onze spullen in de tent achter en dalen af naar Grindelwald. Wanneer we de derde dag ontwaken onder een afdakje van de Wenger Alpenbahn is de hemel strak blauw. Meteen lopen we richting tent. Rond tien uur nemen we het besluit. We proberen vandaag nog het Zwaluwnest te bereiken. Dit is een goede bivakplaats die op een uur of vier klimmen van de Einstieg ligt. Het blijft altijd een risico. Het weer aan de noordkant van het Berner Oberland staat bekend als zeer onstabiel. Het blijft dus een gok om te gaan. Voor het zelfde geld heb je aan het eind van de middag onweer.Krijg je het onderin de wand al voor je kiezen, dan zul je sneller besluiten terug te keren. Tot een nieuwe poging komt het dan niet zo snel. Maar goed. We hopen nu op een aanhoudende weersverbetering.
Geen piepende wekkertjes of irritante zoemertjes. Om 13.00 uur een lekkere boterham met een bakje koffie, en we vertrekken. Relaxed. En zo moet het blijven. Hopelijk de hele klim. Haast maken in een wand als deze heeft geen enkele zin. Veel belangrijker is het dat je op het juiste tijdstip op de juiste plaats zit. Er gelden strikte regels voor verschillende passage’s. Niet in de late middagsuurtjes op het tweede ijsveld, het Strijkijzer of in de Spin. En verder… Ach, een beetje geluk. We proberen vandaag nog het Zwaluwnest te bereiken.
Vroeger in het seizoen dan de laatste keer en alles is veel natter. Meer watervallen in de wand, en de sneeuw- en ijsvelden zijn groter. Al snel zitten we boven de eerste pijler onder en ligt ook de gebarsten pijler onder ons. Nu beginnen de moeilijkheden. De moeilijke Riss, een vijfde graads passage, is van vaste touwen voorzien. Zonder al te veel moeite rukken we ons door deze passage.Het valt op dat in het onderste gedeelte meerder passages zijn voorzien van vaste touwen. Ongeveer tot vlak na het Zwaluwnest. Daarna alleen nog bij het Cortibivak bovenin de wand. Meer en meer water valt er. Vooral we nu bij de overhangende wand zitten, de Rote Fluh. Hier vormt zich een gordijn van water en voor ons een gratis douche. We willen uit de nattigheid blijven, maar al snel wordt duidelijk dat je hier niet veel te willen hebt. Waneer je zekert stroomt het water via het touw en je handen langs je armen je jas binnen. Droog hou je het hier zeker niet.
We staan voor de Hinterstoissertraverse. De traverse is nog steeds voorzien van vaste touwen. Deze vaste touwen zorgen ervoor dat een terugkeer uit de wand mogelijk blijft. Wat er gebeurt als die touwen er niet hangen? Misschien wel eens van Toni Kurz gehoord? Doordat vier klimmers géén vast touw achterlieten in de traverse, werd hun terugweg afgesneden, en stierf Toni Kurz als laatste overlevende van het groepje klimmers binnen handbereik van zijn redders een tragische dood.
Wilco en ik maken dankbaar gebruik van de resten touw. Na de traverse komen we al snel op het Zwaluwnest. Onze eerste bivakplaats. Een plateau van 75 cm bij 2 meter. Niet ruim maar beter dan vorig jaar toen we hier met twee Spanjaarden de nacht doorbrachten. We richten de bivakplaats in. Slaapmatjes… dons-sloffen… bivakzak… brander… alles perfect voor elkaar. We hebben geleerd, door schade en schande, dat een goede bivakuitrusting op een berg als deze pure noodzaak is. Ondertussen is het tijd om wat warms te drinken en te eten. Deze eerste dag was relaxed. We hebben lekker rustig geklommen en nergens veel kracht verspild of onder grote psychische druk gestaan.
Dan onze bivaknacht. De keren dat ik wakker ben, zie ik niets dan mist en voorbijtrekkende wolken. Toch kunnen we ook wat slapen, ondanks het vele gedraai. We hebben geen last van lekwater en we zitten veilig voor eventuele steenslag van hogerop. Al snel wordt het ochtend en het weer oogt goed. Wanneer we aan ons ontbijt bezig zijn, voel ik dat er aan de vaste touwen getrokken wordt. Er komt een Duitse touwgroep aan. We geven ze wat van onze thee, en delen een hapje yoghurt uit. De band is gelegd met Alex en Thomas. De twee klimmen verder terwijl Wilco en ik lekker uitgebreid ontbijten. Na een half uurtje vertrekken wij ook. Er volgen enkele belangrijke passages. Het eerste ijsveld, waar nauwelijks nog wat van over is, behalve enkele gladde rotsplaten. Een lastige spleet brengt ons op de gladde natte rotsplaten onder het tweede ijsveld. De platen zijn slecht af te zekeren en ze worden overspoeld door kleine watervalletjes die van het eerder genoemde tweede ijsveld afkomen.
Hier halen we Alex en Thomas in. Toch blijven we bij elkaar hangen. Zonder enige afspraak. Misschien meer uit respect voor de wand… misschien omdat we elkaar nog nodig zullen hebben. De afmetingen van het tweede ijsveld, waarover Heinrich Harrer het in zijn boek ‘De witte spin’ heeft, zijn inmiddels flink geslonken. De overgang van de gladde, natte platen naar het ijs is spannend. Het ijsveld heeft een steilheid van ongeveer 50 à 60 graden en moet getraverseerd worden over een lengte van 300 meter. De steilheid of lengte is hier niet de moeilijkheid. Het tweede ijsveld dankt zijn beangstigende verhalen aan de grote hoeveelheid steenslag die neerslaat op het ijs. Hier gelden twee zaken: snelheid en geluk. We speren aan verkort touw gelijktijdig over het ijsveld, dat in een mum van tijd achter ons ligt. De juiste toegang tot het Strijkijzer herkennen we nog van vorig jaar. We weten de exacte instap meteen te vinden. Het Strijkijzer is een plaats direct onder de spin en daardoor gevaarlijk. Bij weersomslag zal de Spin, een trechtervormig ijsveld in het bovenste deel van de wand, al de steen- en ijsslag verzamelen en uitstorten op het lager gelegen Strijkijzer. Vorig jaar vielen wij hier goed in de prijzen.
Augustus ’93; Hier heb je niets te vertellen. Je bent een speldingetje van de berg. Poederlawines, wanneer je denkt dat ze op zijn allerhevigst zijn, dan blijkt dat het allemaal nog veel erger kan. Je denkt dat het hooguit enkele minuten kan duren, maar het duurt langer en langer. Hangend in mijn zelfzekering kijk ik naar mijn voeten, die eerst op de rots stonden en nu binnen enkele minuten heeft de sneeuw mijn knieën bereikt. De situatie wordt hopeloos…
Even wanneer het zicht beter wordt zie ik Wilco ergens op zijn knieën tegen de rots geplakt zitten. Hij probeert bescherming te zoeken tegen de met grote kracht naar beneden komende poedermassa’s. Hij kan dit nooit lang volhouden. Ik buig mijn hoofd weer richting schoenen, probeer onze situatie in te schatten. Kansloos. Ik wacht tot… Ik zit gewoon te wachten totdat Wilco voorbij komt schuiven. In het hierboven gebeurde heb ik gevloekt, geschreeuwd en mezelf afgevraagd of er een God zou bestaan.
Nu is het allemaal zo anders. We klimmen niet te laat onder de Spin door zodat we nauwelijks last ebben van vallend gesteente.Na drie touwlengtes staan we op het Totesbivak. De plaats waar we vorig jaar na een vreselijke bivaknacht onze tocht moesten opgeven en vele uren moesten vechten om veilig terug te keren.
Augustus ’93; Donder en bliksem. Zo hard en fel dat horen en zien ons vergaat. Van alle kanten waait stuifsneeuw. Nergens is het droog. Na deze verschrikkelijke nacht kan ik het me echt voorstellen nu… eerst nooit… maar nu meer dan ooit, ja… je kunt in een wand als deze doodgaan van ellende en kou… echt! Het kan. Sterven kun je in zo’n bivak. Gewoon een kwestie van tijd. Je hoeft er niets voor te doen. En zo gebeurde het ook met de twee klimmers Max Sedlmayer en Karl Mehringer in augustus 1935. Zij stierven hier en het bivak is naar hen vernoemd. Het Totesbivak.
Het bivak ligt vol sneeuw. Weinig belangrijk voor ons, daar we vanwege het vroege tijdstip op de dag door willen klimmen. Alex deelt wat lekkere koekjes uit en we gaan verder. We zijn gespannen. Dit is voor ons het laatste punt dat nog vers in het geheugen ligt. Voor ons liggen vele honderden meters onbekend terrein. Thomas verdwijnt om de hoek van het Totesbivak. Hij bevindt zich nu op het derde ijsveld. Het ijsveld dat voor de verbinding zorgt met een nieuw gedeelte in de wand; de Rampe. Iedere keer weer gaat het zo. Je traverseert de hele wand door, op weg naar een gedeelte dat doorgang naar hogerop moet geven. Neem bijvoorbeeld maar de Hinterstoisser traverse, het tweede ijsveld, het derde ijsveld en niet te vergeten de brokkelige band en de Godentraverse. Allen zorgen zij voor een horizontale verplaatsing. Het hoogteverschil van de Einstieg naar de top bedraagt 1800 meter, maar de totale klimlengte is rond de vier kilometer.
Het derde ijsveld is geen pretje. De lengte valt tegen en we worden besproeid met steen- en ijsslag. Wilco wordt geraakt op zijn schouder. Het donsjack dat hij draagt scheurt en de veren zijn gevlogen. Al onze acties om het donsverlies beperkt te houden lopen op niets uit. Vier touwlengtes volgen op de Rampe. Mooi klimwerk. Het weer betrekt en het zicht wordt minder. Mist geeft een heel andere kijk op de route. Alles komt er kil uit te zien. Je blijft eenzaam op een standplaats achter. Alleen de touwcommando’s zorgen nog voor contact. Natuurlijk passeer je elkaar op de standplaats, maar dan wordt er nauwelijks gepraat. Je bent blij dat de ander weer even voorklimt en zit echt niet te wachten op een babbeltje.
De Rampe is lang. Steeds meer vocht druppelt neer van de steile zijwand die loodrecht rechts van ons omhoog gaat. We zien de bivakplaats op de Rampe. We klimmen door naar de volgende moeilijke passage, de passage die ons zo gespannen maakt: de Watervalschoorsteen. De schoorsteen waarover vreselijke verhalen bestaan …..
(lees verder in de bijlage)