Pallavicini-rinne op de Grossglockner (hoogste van Oostenrijk)
EVEN SLIKKEN
Gepubliceert in het bergsportblad ‘De Bergvriend’
Datum: februari 1993
Door: Cas van de Gevel
Lawines van ijs en sneeuw, maar vooral stenen banen zich een weg door de ijsgeulen van de Glocknerwand. Cas van de Gevel beklom samen met Wilco van Rooijen de beruchte Pallavicini-rinne.
Vanaf de Hoffmannshutte zag het geheel er nog rustig uit. Geen vallend ijs, geen stenen di rommelend naar beneden komen. De wand ziet er gewoon, mooi en trots uit. De gedachten over de wand veranderen al snel wanneer je dichterbij komt. Ondanks onze bewustheid van het gevaar in de wand weten we het geheel te aanvaarden zoals het is. We laten de gedachten die de gevaren met zich meebrengen rustig aan ons voorbij gaan. We zullen snel moeten zijn vannacht, en vroeg. We proberen de situaties in te schatten waarin we terecht zullen komen; een vage voorstelling van de werkelijkheid. Nog even en dan weten we het. Risico’s worden ingeschat. We vertrouwen elkaar en ieder zichzelf.
Levenstekens
Wanneer we het huttenboek doorlezen, moeten we toch even slikken. Het geluid van vallende stenen en lawines dat vervaagd was, treedt weer naar de voorgrond. En toch is het stil …. heel stil …. Een klap in ons oh zo grote zelfvertrouwen. We vinden de namen van Suzanne en Bart die hier in 1988 ook waren voor dezelfde tocht, echter met dodelijke afloop.
Het is vreemd hun namen hier te lezen. Door in dat boekje hun namen neer te hebben gekalkt zien wij nu hun laatste levenstekens. Opeens weet ik allemaal niet zo goed wat ik er van moet denken. De route blijft gevaarlijk, daar zijn we ons beiden van bewust. Niet zozeer de moeilijkheid, maar het steenslaggevaar. Dat wisten die anderen ook. We praten er wat over. De stenen worden losgewerkt door de beklimmers van de normaalroute van de Grossglockner. Ook de zon is een gevaarlijke factor die kan zorgen voor de nodige ijs- en steenslag. Daarom moeten we vroeg vertrekken en de gehele route in het donker klimmen.
Slapen lukt absoluut niet. De hele route wordt in gedachten doorlopen. Ook denken we aan de ongelukken: Suzanne, Bart en vorige week het ongeluk van een Tjech die nog net een grote val overleefde. Het wordt een koude nacht. Ik voel me heel anders dan toen ik vanmiddag voor het hutje in de zon zat. Nog even en dan moeten we eruit, dan is het zover. Onzekerheid, twijfel? Ik weet het niet, maar iedere klimmer weet precies waarover ik schrijf.
Moeilijker variant
Om kwart over twaalf staan we op en maken warme dranken op de brander, eten ontbijtkoek met vis en vullen de veldflessen bij. Een half uur later verlaten we het hutje. Ik ga voorop. Het gaat moeizaam en voor mijn gevoel slecht.
Regelmatig loop ik te schelden als we te dicht bij de Bergschrund komen. Wilco sust de boel dan weer door te zeggen dat het allemaal wel meevalt en dat het best goed gaat. Om kwart over twee staan we onder de Einstieg, trekken de stijgijzers aan en pakken onze ijsbijl en pickel erbij. De skistokken en het touw verdwijnen in de rugzak. De Bergschrund levert hier geen problemen op. Wilco gaat nu voorop. Hij klimt door een smalle ijsgoot omhoog die ons toegang geeft tot de eigenlijke Pallavicinirinne. Ik volg en let af en toe op de koplamp van Wilco. Al gauw ligt hij een eind op me voor. Het enige wat ik hoor en voel zijn schilfers ijs die op mijn helm en schouders terecht komen. Af en toe hoor ik Wilco roepen: ‘Gaat ie?’. Antwoord; ‘Goed!’.
Voor de rest enkel het monotone inhakken van ijsbijl en pickel en intrappen van de voorste punten van de stijgijzers.
We moeten rechts houden in de route. Anders verlaten we te vroeg de wand die ongeveer 650 meter lang is. Er bestaan twee mogelijkheden de Rinne eerder te verlaten, bijvoorbeeld bij de opkomst van slecht weer. We zijn vastbesloten hier geen gebruik van te maken. Het weer is prima en de ijscondities zijn goed, waardoor we een vlot tempo kunnen aanleggen. Dat is van groot belang in deze gevaarlijke Rinne. Wilco wacht en maakt foto’s. We komen in het bovenste wanddeel en twijfelen hoe verder te gaan. De normale uitklim loopt door het steiler wordende ijs naar de Scharte tussen de Klein- en Grossglockner. Ook kunnen we door zwaar gecombineerd terrein direct op de top uitkomen. We kiezen voor de moeilijker variant om de Pallavicinirinne uit te klimmen. We hebben geluk dat de nacht flink koud is, zodat alles nog goed is vastgevroren. Menigmaal sla ik met mijn ijsbijl op rots die onder een dun laagje ijs ligt. Ook mijn stijgijzers glijden soms heel onverwacht weg. Door de vele sneeuwval van afgelopen week kun je slecht zien waar je de stijgijzers moet plaatsen.
Geluk
We trekken ons op alleen aan een ijsbijl of pickel. Nooit weet je het zeker. Zal de pickel houden? Staan de stijgijzers goed? De spanning, het vreet aan je, knaagt diep in je hoofd. Op dit soort stukken vecht je niet met conditie of techniek. Wel met gedachten in je hoofd.
We zekeren nog steeds niet hier. Waarschijnlijk zijn we er allebei te lui voor of te bang dat het een hoop tijd gaat kosten. Toch komt de gedachte regelmatig bij me op om het touw te voorschijn te halen. Maar hier vind je geen plaatsen meer waar je even de rugzak afdoet om aan het touw te gaan. Trouwens, waar of hoe moet je hier in godsnaam een standplaats maken? Doorklimmen maar weer en de gedachten in je hoofd proberen te verdringen.
Gisteren las ik zijn naam nog in het huttenboek. Het leek wel of ik hem al jaren kende. Hij had geluk, de Tjech die vorige week naar beneden viel uit het bovenste wanddeel. Nu weet ik waarom; het is moeilijk hier. Echt moeilijk: ijs, ijs over rotsen, een ijsgeultje en dan ineens zie ik het kruis. Hé, de top! Nu al? Het overvalt me totaal. We zijn op de top. Het is nog steeds donker, kwart over vier in de morgen. Drie en een half uur voor de hele tocht, waarvan twee uur voor de Rinne. We zijn tevreden. De zon is nog niet te zien, maar geeft al een rode lijn aan de oostelijke horizon.
We schudden handen en geven elkaar een klap op de schouders. Ik moet slikken. Anderen haalden het niet.Waarom wij wel? Hebben wij meer geluk gehad? We praten over dingen die we onderweg zelf beleefd hebben. IJsbijlen die ergens wegschieten, een stijgijzer dat wegglipt, schollen ijs die hol klinken als je erin slaat met je bijl. En verder ….? Het is stil. We spreken weinig en ieder dwaalt met zijn gedachten weg …. Ver weg.
Speciale band
We realiseren ons dat het gelukt is doordat we samen waren. Wanneer je klimt zonder touw heb je nauwelijks tijd voor de problemen van de ander waarin hij zich op dat moment bevindt.
Je moet immers op jezelf letten en vertrouwen op de ander. Het vertrouwen dat je in de ander moet hebben, is bij klimmen zonder touw waarschijnlijk nog groter dan wanneer twee klimmers door een touw verbonden zijn. Je moet ervan uitgaan dat de ander de situatie waarin hij zich bevindt geheel onder controle heeft zonder enige vorm van zelfoverschatting. Het continue zien van je eigen plaats in de wand, de werkelijke situatie waarin je je bevindt. Kun je daar niet van op aan dan zullen je gedachten afdwalen naar de ander. Hierdoor verslapt je eigen concentratie die je op dat ogenblik hard nodig hebt. Toch hebben we grote steun aan elkaars aanwezigheid door primitieve vormen van communicatie, zoals een blik in elkaars ogen, een gelaatsuitdrukking of een enkel woord. Op deze manier houden we het noodzakelijke contact dat voor ons onmisbaar is.
Wanneer we op de top weer contact hebben door een handdruk of schouderklop weet ik dat ik deze route nooit had willen soleren. Er had wat gemist. Een heel speciale band die ontstaat tijdens zo’n beklimming die vriendschap aan alle kanten overtreft.
We wachten zeker nog een uur tot de zon opkomt. We genieten zwijgend van het uitzicht. Het is fascinerend om de natuur vanaf dit punt bezig te zien. Ver van alle maatschappelijke verplichtingen aanschouwen we het aanbreken van een nieuwe dag. Heel in de verte kleine lichtjes van een dorp. Zouden de mensen zich daar realiseren wat het is om echt te leven?
We dalen af en zitten ’s ochtends alweer in de auto richting Zwitserland. Het gaat te snel. We hebben nauwelijks de tijd de opgedane ervaringen te verwerken. We stoppen ergens in Oostenrijk om te douchen. Dan gaan we naar een café waar we ons tegoed doen aan een grote sorbet en overheerlijke cappuccino en we praten veel. De ervaringen die we hebben opgedaan mag je niet zomaar in een vergeethoekje duwen. Je moet erover nadenken, praten of op een andere manier van je afwerken. Je hebt tenslotte ergens voor moeten vechten en dat is niet niks. Het café was voor ons een goede plaats om tot de conclusie te komen dat klimmen niet enkel de prestatie is. De wijze van vriendschap die ontstaat, zullen velen nooit begrijpen. Het samen beleven van een beklimming en het hebben van heel veel vertrouwen in elkaar.